Column: Een Fries in Europa
In mijn jonge jaren was ik actief in de Friese Beweging. Zegt u natuurlijk niets meer maar wij wilden het Fries een grotere rol laten spelen in het provinciale leven. Dat is gedeeltelijk gelukt.
Sommigen onder ons stonden met de rug naar de rest van Nederland en al helemaal naar Europa: fijn achter eigen grenzen en dijken. Mijn gedachten gingen een andere kant op. Ik voelde me Fries, Nederlander, Europeaan, wereldburger. In mijn optiek was de natiestaat een gevaar voor de wereldvrede die zo prominent op mijn lijstje stond.
Europa was een stap op de weg naar een verenigde wereld. Mijn idealen zongen zich makkelijk weg van de weerbarstige werkelijkheid van alle dag. Die van het Britse pond en de Koude Oorlog. Ik zag staten uiteenvallen in kleinere eenheden: Wales, Schotland, Catalonië, Baskenland, Bretanje, Vlaanderen, Friesland. Bijeengehouden in een Europese federatie. Ieder volk zijn eigen taal en cultuur.
Sindsdien hebben de meeste van genoemde gebieden veel grotere speelruimte gekregen. De natiestaat heeft bevoegdheden gedelegeerd, naar beneden en naar boven, zeg maar Brussel. Beide ontwikkelingen lijken mij gunstig. Natiestaten hebben ooit een geweldig krachtenveld aangeboord, economisch en cultureel, maar zijn in de twintigste eeuw hopeloos ontspoord in twee oorlogen.
In mijn gedroomd Europa hoeven Oost-Oekrainers zich niet druk te maken over Rusland of Oekraine: ze krijgen de ruimte om hun eigen gemeenschap vorm te geven.
Ooit vroeg ik Sicco Mansholt in een interview hoe SDAP-ers voor de oorlog over Europa dachten. Dat deden we niet, zei hij; wij dachten in termen van de klassenstrijd. Europa was een burgerlijk ideaal. Trouwens, voegde hij eraan toe, na de oorlog was dat niet veranderd. Drees was een nationalist, alleen geïnteresseerd in tomaten verkopen aan het Ruhrgebied. Volgens oud-minister Vredeling was trouwens ook Joop den Uyl een rasechte nationalist.
Niet iedereen droomt makkelijk weg.
Marten Ferwerda
Columnist koerier PvdA Apeldoorn